Theorie

Omgevingsonderwijs

 

Wat is omgevingsonderwijs? De term ‘omgeving’ verwijst naar de omgeving waar de kinderen wonen, spelen, leren en hun vrije tijd doorbrengen. Het gaat dus voornamelijk over de eigen leefomgeving van de kinderen die centraal staat als uitgangspunt en object van studie is. (cf. Van Riessen en Van Manen,2019) Dus de omgeving waarin kinderen zich dagelijks begeven.
Er zijn kinderen die in de buurt van een bos wonen, maar daar nog nooit geweest zijn. Dus ga je met het omgevingsonderwijs dat met de kinderen ontdekken.

Men denkt dat kinderen liever binnen zijn, met een tv of computer. Maar dat is helemaal niet zo, verteld Dieuwke Hovinga, Lector uit de hogeschool van Leiden. Kinderen zijn liever buiten. Dit kun je ook toepassen in de lessen die je geeft. (Hovinga, 2008)

Omgevingsonderwijs zorgt ervoor dat kinderen informatie binnen krijgen op een andere gevarieerde manier. Op deze manier blijft het beter hangen en zullen ze het beter onthouden. Ook word er bij bewegingsonderwijs gebruik gemaakt van het toepassen van de geleerde stof. Op die manier zien kinderen gelijk het nut in van het onderwijs dat zij krijgen in de praktijk.  (pabo, saxion)
Volgens Erno Mijland (CNV, 2008) bevordert buiten leren het leer- en concentratievermogen van de kinderen.

Als de kinderen omgevingsonderwijs interessant vinden en dat is vaak het geval, omdat het wat anders is dan wat ze gewend zijn, hebben ze onwillekeurige aandacht. Deze aandacht kost geen moeite. Je vindt het interessant, dus trekt het je aandacht. De aandacht in de klas is vaak geconcentreerde aandacht. Het kind moet zich concentreren van de leerkracht. Deze aandacht kost moeite en is moeilijker langere tijd vast te houden.


Buiten zijn helpt bij veel gezondheidskwalen. Kinderen krijgen extra vitamine D binnen, door de zon en extra frisse lucht, omdat ze buiten zijn. Ook leiden bomen tot een betere concentratie, dus mocht de leerkracht naar het bos gaan, heeft dit een positief effect voor zowel de gezondheid als de concentratie op de kinderen. Ook is dit een goed argument om een groen scholenterrein( met bomen) voor kinderen te realiseren.

 

Uit het artikel van Zorg Primair blijkt dat kinderen voor de helft minder naar buiten gaan dan 20 jaar geleden. Door dit op school meer aan bod te laten komen, krijgen zij de ervaring en beleving alsnog mee. 

Er blijkt echter uit het onderzoek van Lectoraat Natuur en ontwikkeling kind, dat 60% van de kinderen nog nooit buiten les hebben gehad. Hier moet verandering in komen.

 

Groepsdynamica

 

Wat is een groep

Ook wil ik het graag hebben over groepsdynamica. Maar om het hier over te hebben moet het eerst duidelijk zijn wat een groep is. In mijn geval is dat mijn groep 8 op de Paus Joannes. Maar een groep op een basisschool kan ook een andere samenstelling hebben dan alleen de klas. Volgens van Engelen wordt er over een groep gesproken als er een gezamenlijk belang of een taak is waarbij je moet samenwerken. (Van Engelen, 2014) Dit kan dus ook, bijvoorbeeld het leerkrachten team zijn of een bepaald sub-groepje uit de klas.


Hier zijn verschillende kenmerken waaruit een groep te herkennen is:
1. Bestaan uit twee of meerdere personen
2. Er is spraken van een gemeenschappelijk doel.
3. Er is sprake van gezamenlijke normen en afspraken.
4. Er zijn onderlinge relaties, rollen en interactie.
5. Er is wederzijdse beïnvloeding en afhankelijkheid ( Donker- van der Meer & Tempert, 2013)


Op bijvoorbeeld een basisschool kun je twee verschillende groepen onderscheiden. Een groep die men zo gevormd heeft. Dat zijn formele groepen. Maar er zijn ook groepen, bijvoorbeeld vriendengroepjes binnen die school. Dat noem je informele groepen. (Van Engelen, 2014)

 

(Engelen, R ., 2014)
Als leerkracht is het vanaf het begin af aan het doel om een positieve sfeer in de groep te krijgen. Dit begint al in de goudenweken. Dan wordt er specifiek veel aandacht besteed aan de groepsdynamica. Zeker als de groep voorheen nog geen groep was. Hierbij zijn bovenstaande (positieve) punten van groot belang voor een positieve sfeer in de groep.

 

Rollen in de groep

Je hebt verschillende rollen in de groep. Je wilt als leraar er voor zorgen dat de negatieve rollen niet aan bod komen in jouw groep. Helaas is dat meestal niet het geval. Daarom moet jij als leerkracht zorgen voor een evenwichtige groepsdynamica.
Hier onder worden de verschillende rollen uitgelegd.

 

Hier onder worden de verschillende rollen uitgelegd.

POSITIEVE GROEP

- Gezagsdrager: Naar deze leerling wordt geluisterd. Kinderen kijken tegen deze leerling op. Deze leerling is vaak niet eens de meest opvallende leerling of haantje de voorste. Hij kan dingen bepalen zolang hij zich aan de regels binnen de groep en niet vervelend gaat doen.

- Sociaal werker: Deze leerling heeft het in de gaten wanneer een leerling niet lekker in zijn/haar vel zit. Wil dan graag diegene helpen. Bewaakt de sfeer in de groep. Deze persoon heeft ook gezag in de groep.

- Organisator: Deze leerling zorgt ervoor dat bijvoorbeeld het samenwerken in de groep goed verloopt.

 

- Verkenner: Verkennen voor de groep de grenzen. Ze zijn nieuwsgierig en durven veel.
Onderbouw: vaak experimenteren met oefeningen à doen niet altijd wat de bedoeling is.
Bovenbouw: nadrukkelijk de grenzen van de leerkracht opzoeken. Kan de klas hierin meenemen.

- Volger: Kinderen die rustig wachten tot ze weten wat ze moeten doen. Ze volgen meestal de leidinggevende rollen. Willen vaak niet als eerste beginnen. Komt ook uit onzekerheid.

Appellant: (kan tegelijkertijd ook een andere rol hebben). Een rol die essentieel is voor de groep. De appellant heeft een drang om te zorgen voor andere kinderen uit de groep. Bijvoorbeeld een zwak iemand op een bepaald moment. Dit kan bijvoorbeeld zijn bij: een ongeluk, scheiding, iemand die valt tijdens het spelen.

- Joker: De joker zorgt te voor dat de sfeer in de groep goed blijft en relativeert bepaalde zaken naar andere kinderen. De rust wordt bewaakt. De joker relativeert en zegt: we lijken allemaal wel apen, zo fel als we spelen. Het spel kan daarna weer door.

NEGATIEVE GROEP

- Dictator: De enige leidinggevende rol: geen natuurlijk gezag. Door middel van negatieve doelen proberen de groep bijeen te houden.  Een groepslid uitsluiten, onrust stoken à voor een leerkracht belangrijk om te weten wie de dictator is, zodat hij negatief gedrag sneller de kop in kan drukken.

 

- Intrigant: Deze leerling(en) zijn de stokers. Werkt samen met de dictator.

- De meelopers: De groep die zich veilig waant als ze de dictator en de intrigant(en) ondersteunen.

- De zondebok: Diegene die het mikpunt is (kan ook een groepje zijn). Vaak geen bijzondere reden.

-De underdog: Degene die vaak niet gezien wordt.

(Blackboard saxion les pedagogiek, 2019) ( Slot, B., 2019)

 

Fasen tijdens de groepsvorming

Het hoeft niet altijd zo te zijn dat deze fasen in deze volgorde zullen verlopen. Uiteindelijk wil je een groep die zich prettig voelt en waar geen haantjes gedrag of ander leider/pest gedrag aan de orde komt.
In de beginfasen van de groepsvorming zullen voornamelijk sociaal-emotionele taken aanbod komen. In de laatste fasen zijn dat meer de taakgerichte taken. (Mulder, 2013) (Bijlsma, 2015)

 

Dus groepsdynamica is het datgene wat men doet om het veilig te krijgen in een groep.

 

 

 

Identiteitsontwikkeling

Identiteitsontwikkeling is de ontwikkeling van een mens die eigenlijk zijn hele leven duurt. Het begint bij het moment dat een kind onderscheid kan gaan maken tussen zichzelf en de mensen om hem heen. In elke levensfase doen zich veranderingen voor die van invloed zijn op ons gedrag. Hoe zie je jezelf en hoe wil je jezelf profileren. De periode van rond je 12e tot ongeveer je 20e is de meest bepalende periode voor je identiteitsontwikkeling. Je zit hier in de pubertijd en je bent erg aan het worstelen met wie jij nou eigenlijk bent en wilt zijn. In deze periode komen de meeste veranderingen voor. Je veranderd van kind naar volwassene. Deze periode heet ook wel de adolescentie (Erikson 2010)

Erikson onderscheid vier aspecten
- Besef van continuïteit (samenhang)
- Besef van herkenning erkenning (wederzijdsheid)
- Besef van vrijheid en afhankelijkheid (zelfacceptatie)
- Besef van een zinvolle toekomst (idealen)

Bij de besef van continuïteit is er sprake van de samenhang van jouw identiteit. Bijvoorbeeld het verschil tussen iemand van 15 en 50 kan zijn dat je anders denkt over bepaalde zaken, maar je bent nog wel dezelfde persoon. Daar zit samenhang in.

Bij herkenning en erkenning wil jij degene zijn die jij wilt zijn en je wilt dat anderen ook zien wie jij wilt dat jij bent. Dat kan je geruststellen.

Bij besef van vrijheid en afhankelijkheid gaat over zelfacceptatie jij bent wie je bent en je bent niet perfect, je bent goed zoals je bent.

Bij het besef van een zinvolle toekomst ga je over naar volwassenheid. Je kan bewuste keuzes maken voor een zinvolle toekomst. Jij weet wie je bent en wat je wilt. (Erikson, 2010)

8 fasen van Erikson

Erikson heeft 8 fasen ontwikkeld die iedereen doorstaat op de weg van jouw identiteitsontwikkeling. Elke fase maakt iedereen mee, alleen doet iedereen dat op zijn eigen manier en op zijn eigen tempo.

 

De 8 fasen

 

De 5e fase (adolescentie) in het leven is volgens Erikson de fase van de identiteitsontwikkeling het meest op de proef wordt gesteld!
In deze fase moet de jongere in korte tijd relatief veel veranderingen verwerken. Daarom is deze fase ook zo van belang binnen persoonlijkheidsontwikkeling/vorming.

Biologisch volwassen worden (groeispurt en geslachtelijke rijping) + psychologische gevolgen hiervan in zelf beleving en natuurlijk de hormonen in het lichaam van de puber gieren door het lijf. 

Het denken verandert van concreet naar meer abstract.

  • Dit in interactie met veranderende omgeving; andere school en andere eisen die gesteld worden en andere eisen aan jezelf. Je wilt er bij horen en niet anders zijn.
  • Ouders en leerkrachten verwachten van de adolescenten een steeds groter wordende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid (je bent geen kind meer) en het kind eist dit ook van zichzelf (ik zoek het zelf wel uit). Je maakt je los van je ouders en de mensen die gezag over jou hebben. Jij weet het beter en je hebt niet altijd zin in al het bemoei om je heen.

Je bent erg opzoek naar wie jij nou eigenlijk bent. Je wilt je optrekken aan andere mensen, omdat je er bij wilt  horen of cool gevonden wilt worden. Wie ben je nou eigenlijk. Deze fase van onzekerheid kan een identiteitscrisis ten gevolge hebben.

Morele ontwikkeling

Er zijn drie niveaus van denken. Ieder kind maakt elke fase mee.

  • Pre- conventionele moraliteit (peuters en kleuters)

1. Het kind is gericht op de autoriteit. Het kind wil geen straf of dat iemand boos op hem wordt, dus gedraagt zich. Ook kan het kind het gedrag van de autoriteit gaan imiteren.

2. Het kind is bezig met het weegschaalmodel. Voor wat hoort wat. Het eigenbelang komt steeds meer naar voren.

  • Conventionele moraliteit (basisschoolkinderen) 

3. Wat moet het kind doen om gezien te worden. Doen wat er verwacht wordt.

4. Respect voor vaste regels. Luisteren naar de autoriteit. Doen wat de rest ook doet.

  • Post -conventionele moraliteit (jongeren en volwassenen)

5. Afspraken moeten gerespecteerd worden. Respect voor anderen is belangrijk. Meer voor jezelf denken. Wat een ander normaal vindt, hoef jij niet normaal te vinden.

6. Mijn persoonlijke geweten weegt het zwaarst. Blijf bij je eigen standpunt. (Kohlberg, 2016)

 

Vergelijken

Wat ook gebeurt bij de ontwikkeling van de identiteit, is de vergelijking met anderen. Kinderen/jongeren hebben vergelijkingen nodig. Op die manier krijgen zij een duidelijker zelfbeeld. Wanneer kinderen jonger zijn gebeurt dit al onbewust. Naarmate kinderen ouder worden, doen zij dit nog, dat hoeft niet altijd goed te zijn. Bijvoorbeeld op de middelbare school vergelijken kinderen zich met anderen. Hoe dik of dun ze zijn, wie er langer is, wie heeft er langer haar, wie woont er in een groter huis etc. Dit gebeurt ook al bij het oude kind in groep 7 en 8. Door deze vergelijkingen kunnen er situaties ontstaan waarbij kinderen gepest worden. Wanneer je ouder wordt ga je niet een ander maar jezelf vergelijken met hoe het vroeger was. Vroeger kon je dit en nu niet meer of nu juist wel en vroeger niet. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van het zelfbesef van nu. (Kohnstamm, 2008).

 

 

Sociaal emotioneel leren (SEL)

Sociaal emotioneel leren is een proces waarbij jij jezelf ontwikkeld. Je oefent levensvaardigheden die jij je uiteindelijk eigen maakt. Er zijn 5 groepen van sociaal emotionele competenties die je kunt onderscheiden.

Je kan ze toepassen in de Ik-, jij- en wij competenties.

  • Besef hebben van jezelf: (self-waraness) ( ik-competentie)
    - Eigen gevoelens kunnen inschatten.
    - Wat zijn je interesses, waarden en normen.
    - Heb een goed vertrouwen in jezelf
  • Zelfmanagement: (self- management) ( ik-competentie)
    - Hoe handel je bij stressvolle situaties?
    - Hoe handel je bij heftige emoties?
    - Hoe handel je bij doelgericht gedrag?
  • Besef hebben van de ander: (social-awareness) ( jij-competentie)
    - meeleven (empathie) met de ander
    - Verschillen van verschillende mensen kennen
    - Het juist interpreteren van gesprekken
  • Relaties kunnen onderhouden: (relationship skills) ( jij-competentie)
    - samenwerkingsrelaties kunnen aangaan
    - sociale druk kunnen weerstaan
    - conflicten kunnen oplossen
  • Keuzes kunnen nemen: (responsible decision making) ( wij- competentie)
    - Keuzes kunnen maken met aandacht voor jezelf en een ander
    - Bijdrage kunnen leveren aan een positief klimaat in de school
    - Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen gedrag.

(overveld, 2012)

 

In de volgende alinea’s zal ik verder ingaan op de 5 competenties van sociaal emotioneel leren.

Besef van zichzelf hebben: (ik)

Een kind moet het besef leren krijgen van hoe hij eruit ziet. De lichamelijke verschillen tussen een jongen en een meisje worden hierbij ook in mee genomen. Een kind die in groep 1 zit, krijgt hier steeds meer mee te maken. Hier word dan ook gewerkt aan het zelfbesef van het kind.

Het is belangrijk dat kinderen leren om zich te kunnen uiten in verschillende situaties. Dat moet geleerd worden met woorden. Sommige kinderen hebben hier moeite mee. Zij drukken zich dan uit in slaan of schoppen. Dit zie je vooral bij jongere kinderen. Al zijn er ook oudere kinderen die soms niet weten hoe zij zich moeten uiten en dus maar gaan slaan of schoppen.

Zelfmanagement: (ik)

Het is erg belangrijk dat een kind leert omgaan het verschillende situaties. Zelfregulatie wordt geassocieerd met goede leerresultaten en sociaal succes. Kijk bijvoorbeeld naar het marshmallow experiment. Een aantal kinderen krijgen een marshmallow. Ze mogen hem gelijk opeten, maar ze kunnen ook een tijdje wachten. Dat zal zo’n 20 minuten zijn, maar dat kan voor kinderen erg lang zijn. Als ze wachten en ze hebben niet van de marshmallow gesnoept, dan krijgen ze er nog één. Dit zegt veel over de zelfregulatie van de kinderen. De kinderen die wachten hebben een betere zelfregulatie en zijn zich bewuster van zichzelf.
Zelfregulatie zal je je hele leven nodig hebben. Mensen met een gebrek aan zelfregulatie hebben op latere leeftijd een verhoogde kans op sociale angst, besluiteloosheid, eigenwijsheid en een laagzelfbeeld. Het is dus erg belangrijk dat de basis voor zelfregulatie al op jonge leeftijd wordt gelegd.

Besef van de ander: (jij)

Wanneer je je eigen gevoelens onder controle hebt en zich bewust bent van een ander, pas dan krijg je ook oog voor een ander. Het kind krijgt door dat niet de hele wereld om hem draait. Het kind wordt minder egoïstisch. Dat zal beginnen wanneer het kind naar de basisschool gaat.

Het kind zal empathie voelen voor een ander. Dus de gevoelens van een ander te kunnen herkennen en daar op te kunnen reageren. Besef voor een ander.

Het kunnen verplaatsen in de gevoelens en gedachten van iemand anders is een belangrijk punt voor de empathie. Het is belangrijk dat lichaamstaal opgemerkt en op gereageerd wordt.

Hanteren van relaties: (jij)

Het opbouwen en behouden van relaties met anderen is soms erg veel werk. De competenties die hierboven zijn benoemd, zijn ook van belang voor een relatie met andere mensen. Je merkt dat er wat verandert. Voorheen vond je de mening van je ouders en leraar erg belangrijk. Dat is nou niet meer of minder. Je hecht steeds meer waarde aan de mening van andere kinderen, je vrienden. Dit wordt Peers genoemd.

 Keuzes maken: (wij)

Je zal, hoe oud je ook bent, keuzes moeten blijven maken. Daarbij zijn er vaak twee mogelijkheden. Of je kiest voor jezelf of je kiest voor een ander.

Je zal ook keuzes maken omdat je verantwoordelijkheid wilt nemen. Je wilt je veilig en prettig voelen en daar zullen keuzen van af kunnen worden gehangen. Dit geldt voor in de klas, bij je thuis, met je vrienden etc.

(Overveld, 2012)

Maak jouw eigen website met JouwWeb