Passend onderwijs en preventief handelen

Omgevingsonderwijs

Elke leerling verdiend een passende plek in het onderwijs. Naar de verschillende behoeften van de kinderen moet worden gekeken en rekening mee worden gehouden. Kijk naar de verschillende mogelijkheden en de talenten van de kinderen en speel daar op in.
In mijn klas heeft, ik schat,  zo’n 15% moeite met stil zitten. Daarvoor zou omgevingsonderwijs ideaal zijn. Zij kunnen leren op een andere manier, dan in de boeken en hoeven niet de hele tijd stil te zitten.
Geschat heeft zo’n 10% concentratie problemen omdat ze de opdrachten moeilijk vinden. Ze haken snel af. Door bij omgevingsonderwijs ook differentiatie toe te passen gaan deze kinderen die het moeilijk vinden anders kijken naar de opdrachten, omdat het nu niet uit een boek komt, maar uit de natuur. Andere talenten komen naar voren en dat geeft ook weer zelfvertrouwen. De meeste kinderen van de klas, dat zal dan geschat zo’n 75% zijn, zal omgevingsonderwijs ook geweldig vinden, omdat de stof die ze leren dan opeens zin heeft en het gelijk kunnen koppelen aan de praktijk, zij zien het nut van het leren in. Dit is iets wat je dan niet elke dag doet, waardoor het beter zal blijven hangen.
Praat met de kinderen over wat zij leuk en interessant vinden. Pas het onderwijs daar op aan. Misschien komen zij met ideeën waar jij nooit eerder aan gedacht hebt.
De opdrachten die worden toegepast bij het omgevingsonderwijs kunnen worden gedaan in tweetallen, in groepjes of individueel. Ik zal kijken waar de kinderen behoefte aan hebben en om zo ook de groepsdynamica te verbeteren. Daarbij zal ik gebruik maken van de primaire-, secundaire- en de tertiaire preventie. Ik kijk waar de meerderheid behoefte aan heeft. Wat voor opdrachten, in welke zetting, in groepjes, in tweetallen of individueel. Ook zal ik kijken waar een bepaalde minderheid, bijvoorbeeld die met concentratie problemen, behoefte aan heeft. Daar pas ik de les ook op aan. Ook zal er gekeken worden waar een individuele leerling behoefte aan heeft. Hier kan een speciaal handelingsplan voor ontwikkelt worden. Om ze op hun plek te laten voelen en onzekere gevoelens van te voren al vast weg te nemen. (Bosch, 2018)

 

 

 

Groepsdynamica

Elk kind wil het goed gevoel hebben dat hij of zij zichzelf kan zijn. Ze willen zich veilig voelen. Als dit klopt, is de groepsdynamiek zoals die moet zijn. Om een passende groepsdynamiek te hebben bij de klas. Is het van belang dat de groep elkaar kent en weet wt zij van elkaar kunnen verwachten. Daarom is het zo belangrijk dat het duidelijk is wie welke rol heeft in de groep. De negatieve rollen wil je zo snel mogelijk uit de groep halen. Dat kun je doen door middel van oefeningen en trainingen te doen met de kinderen. Iedereen moet de waarde van de ander in kunnen zien en iets moeten kunnen geven en nemen. Als groep ga je 5 verschillende fasen door. Deze wil je als leerkracht zo goed mogelijk doorlopen. In het begin zijn de kinderen nog een beetje afwachtend en weten ze nog niet wat ze van elkaar kunnen verwachten. Daarna willen de kinderen rollen in gaan nemen en kunnen er conflicten ontstaan. Dit wil je als leerkracht zo snel mogelijk verhelpen. Dit kun je preventief doen, door gelijk duidelijke afspraken te maken en de normen en de waarden duidelijk te hebben in de groep. Al kun je conflicten nooit helemaal voorkomen. Twee haantjes in de groep, vraagt vaak al om een conflict. 
Wel kun je voorkomen dat dit conflict niet uit de hand gaat lopen. Besteed aandacht aan de klas en zorg dat deze leerlingen ruimte leren geven door gesprekken en oefeningen te doen met de hele klas. ( Zie het kopje 'Geïllustreerd')
Maak afspraken met de leerlingen. Dit zorgt voor een wij-gevoel. Kinderen kunnen gaan samenwerken.
Na die fase komt de prestatiefase. Kinderen worden een team en gaan voor elkaar opkomen. Ook dit kun je preventief oefenen. Door bijvoorbeeld dramalessen te geven. Kinderen leren zich dan inleven in de ander en gaan elkaar waarderen. Het doen alsof brengt informatie over op de leerling. (Tule.slo, kerndoel 54)

Uiteindelijk heb je de fase waarbij kinderen meer gericht zijn op zichzelf. Ze zijn taakgericht bezig. Zelfstandigheid is hier van groot belang. Ze zijn onafhankelijk en trekken niet altijd nog evenveel aan van elkaar. 

Als leerkracht moet je de groep in al deze fasen begeleiden en ervoor zorgen dat ze de fasen zo goed mogelijk doorlopen. Dit kan dus door preventief te handelen. Hiervoor moet je wel je groep voor kennen. Op die manier kan jij als leerkracht passend onderwijs creëren.

(Tuckman, 2015)

 

 

Identiteitsontwikkeling

Om passend onderwijs te bieden aan mijn groep 8 heb ik kennis nodig over hun ontwikkelingsfasen. Omdat zij in een leeftijd zitten tussen de 11 en 13 jaar, kunnen de fasen waar zij  in zitten erg van elkaar verschillen. Een aantal kinderen zitten in de fase: basisschoolleeftijd. Hier moet ik dan ook rekening mee houden. Zij zijn nog erg bezig met het vergelijken van cognitieve en sociale prestaties met die van anderen. En zij zijn nog wat jonger in hun gedrag. Ik merk dat verschil vooral heel erg bij de jongens. Waar een aantal jongens echt nog aan het spelen zijn en graag hun werk vol trots aan mij willen laten zien, zijn andere jongens daar totaal niet meer mee bezig. Zij willen het liefst een beetje hangen op het schoolplein en hoeven hun prestaties niet aan mij of aan een andere leerkracht te vertellen. Dat is een stukje houding. Die jongeren willen liever iets stoerder over komen en vinden het bemoei niet nodig. Ze willen het liever zelf doen. Dat is typisch iets voor de adolescentie periode. (Kolhberg, 2016)

Met deze twee verschillende fasen bij de kinderen probeer ik zo goed mogelijk rekening te houden bij het geven van het onderwijs. De kinderen die al wat verder in de ontwikkeling zijn probeer ik te stimuleren in hun zelfstandigheid. Blijkbaar hebben zij hier behoefte aan. Dit doe ik door ze zelf verantwoordelijk te maken voor hun eigen werk. Is het niet af, dan is dat jouw probleem. Heb je niet serieus gewerkt, dan is dat jouw probleem. Ondertussen willen zij graag een bepaald niveau bereiken op de middelbare school en daar speelt de houding een belangrijke rol. Dus daar zit ik wel flink op te hameren. Ik merk dat dit werkt als je daar met de leerling af en toe persoonlijk mee in gesprek gaat.
De kinderen die wat minder behoefte hebben aan zelfstandigheid probeer ik dan ook wat meer te begeleiden. Natuurlijk moeten zij uiteindelijk ook zelfstandig worden. Deze kinderen zijn soms nog wat onzekerder over het werk wat zij maken. Ik ga er dan wel eens naast zitten en laat ze het eigenlijk zelf doen. Kinderen zien dan in dat ze mij niet nodig hebben. Dat maakt ze dan weer een stukje zelfstandiger.

Op deze manier hoop ik er voor alle kinderen op hun eigen manier te kunnen zijn. Zij krijgen het onderwijs dat zij nodig hebben, niet alleen de stof maar ook het stukje identiteitsontwikkeling. Zij krijgen van mij de ruimte om zichzelf te ontwikkelingen tot wie ze zijn.

 

Sociaal emotioneel leren (SEL)

Omdat niemand hetzelfde is, zal niemand zich ook op exact dezelfde manier ontwikkelen en dus ook leren. Dit geldt ook voor de sociale emotionele ontwikkeling. Daar is een veilig klimaat voor nodig, zoals ik eerder al had genoemd vanuit de theorie. Als een kind zich veilig voelt in een groep zal de ontwikkeling op veel verschillende punten ook beter gaan. Het uiten is daar dan ook een ding van.

Zoals ook in het kerndoel hieronder wordt genoemd, vind ik het ook belangrijk dat de kinderen zich aan de waarden en de normen van de klas houden.

Kerndoel 37
De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. Dit is het kerndoel van waaruit er ook wordt geoefend met het aspect sociaal emotioneel leren.

Elke morgen sta ik met de leerkracht bij de deur om de kinderen een hand te geven. Je ziet dan gelijk met welk humeur ze de klas binnen komen stappen. Of er iets is valt soms ook van hun gezicht af te lezen. Dit is een preventieve handeling, want op deze manier kan soms ernstige situaties voor zijn. Als ik bijvoorbeeld zie dat een kind verdrietig de klas binnen komt lopen, dan kan ik er naar toe stappen en kan ik vragen wat er aan de hand is. De leerling voelt dat iemand met hem/haar betrokken is en dat geeft een fijn gevoel. De leerling leert dan ook om niet zijn boosheid op andere kinderen af te reageren, maar zelf op te lossen. (Tule 2016).

Maak jouw eigen website met JouwWeb